Hasan heeft overgeleverd dat ‘Umar ibn al-Khattab weigerde een vers van de Qoer’aan te accepteren van Ubay ibn Ka’b (het zou niet in de Qoer’aan hebben gestaan of niet zoals Ubay het heeft gereciteerd). Waarop Ubay zei:
”Ik heb het gehoord van de Boodschapper van Allaah toen jij in Baqee was voor handel.”
Waarop ‘Umar zei:
”Waarlijk, jij hebt de waarheid gesproken! Ik wist dat het een vers was uit de Qoer’aan, echter weigerde ik dit te accepteren om jullie zo te testen. Ik wilde testen of er onder jullie mensen waren die de waarheid konden spreken (tegen de Ameer). Er is geen goeds in een Ameer (Leider) in wiens aanwezigheid de waarheid niet gesproken kan worden en die de waarheid niet spreekt.”
Abdullaah bin Mas’ood heeft overgeleverd dat een Joodse geleerde eens tot de Boodschapper van Allaah kwam met de adressering “O Muhammad” of “O Boodschapper van Allaah” waarna hij zei:
“Waarlijk, Allaah zal de hemelen plaatsen op een vinger, de werelden op een andere vinger, de bergen en bomen op nog een andere vinger, water en klei op een andere vinger en de rest der creatie op een vinger. Dan zal Hij hen krachtig schudden en zeggen: ‘Ik ben de Koning!’”
Hierop glimlachte de Boodschapper van Allaah zo breed dat zijn kiezen zichtbaar werden en hij reciteerde:
“En zij achten Hem niet met de achting die Hem toekomt, terwijl Hij de gehele aarde in zijn greep heeft op de Dag van de Opstanding en de Hemelen in Zijn Rechterhand ¹ opgerold zullen zijn. Heilig is Hij en Verheven boven wat zij toekennen.” ² ³
¹ De exacte betekenis hiervan is enkel bekend bij Allaah. Zo zegt Hij over dergelijke verzen: “En de uitleg ervan is bij niemand bekend dan bij Allaah.” Surah al-‘Imraan 3:7
² Surah Zumar 39:67
³ Bayhaqi ‘Asmaa wa Sifaat’ p.245
Abu Saalih Ghifaari heeft overgeleverd dat Amr bin al-Aas (vanuit Egypte) een brief verstuurde naar ‘Umar ibn al-Khattab met daarin de volgende woorden:
”We hebben voor u een huis naast de Jaami moskee vrijgehouden.”
Waarop ‘Umar antwoordde:
”Waarom zou een man, woonachtig in Hijaaz, een huis moeten bezitten in Egypte?”
Daaropvolgend heeft ‘Umar ibn al-Khattab verzocht dat dit grondgebied omgebouwd moest worden tot een markt voor de Moslims.
Abu Is’haaq Hamdaani heeft overgeleverd dat ‘Ali de moskee betrad tijdens een eerste nacht van de Ramadaan. Bij het betreden van de moskee trof hij brandende lichten aan en de recitatie van de Qoer’aan. Dienvolgens zei hij tegen ‘Umar ibn al-Khattab: “O ‘Umar! Moge Allaah jou graf verlichten zoals jij het huis van Allaah hebt verlicht met de Qoer’aan.” ¹
¹ Ibn Shaaheen ‘Kanzul Ummaal’ [vol. 4 – p. 284] Khateeb ‘Amaalin’ Ibn Asaakir ‘Muntakhab Kanzul Ummaal [vol.4 – p. 387]
“De maand Ramadaan is te vergelijken met de Profeet Yusuf ten opzichte van zijn broers. Zoals Yusuf de meest geliefde zoon was van Ya’qub, is de Ramadaan de meest geliefde maand van Allaah.”
Ibn al-Jawzi ‘Bustan al-Wa’idhin wa Riyad as-Sami’in’ (p. 213-214)
Ibn Kathir vermeldt (4/692) dat Ka’b al-Ahbar heeft gezegd:
“Bij Degene tussen Wiens Vingers mijn ziel is, de nacht van Qadr is zo zwaar voor de ongelovige en de hypocriet dat het voelt als een berg op zijn rug.”